In 2022 staan we stil bij het begin van de ‘Geboorte van Nederland’. We herdenken het jaar 1572 als keerpunt in onze geschiedenis. 1572 was de start van een grote opstand in de Nederlanden. Het was een strijd om vrijheid, Vrijheid vraagt om verdraagzaamheid, verscheidenheid en verbondenheid. Dat ging niet zonder slag of stoot, want de strijd was ook een oorlog waarin burgers keihard tegenover elkaar kwamen te staan. In ons project benoemen we deze vier begrippen als belangrijke thema’s.
Gedurende de langdurige strijd werd duidelijk dat voor echte vrijheid meer nodig was dan enkel ideeën en moed. Om echt vrij te zijn moet je ook oog hebben voor de ander; het vraagt verdraagzaamheid, verbondenheid en aandacht voor verscheidenheid.
Het Samenwerkingsverband 1572-gemeenten wil het begin van de Geboorte van Nederland herdenken en het moment aangrijpen om het gesprek te voeren over hoe we in onze huidige samenleving omgaan met deze belangrijke waarden.
Nederland is een vrij land. De eerste betekenis van vrij zijn is dat we onafhankelijk zijn. Die onafhankelijkheid heeft alles te maken met wat de Opstand van 1572 in gang zette. Onder leiding van Willem van Oranje gingen opstandelingen het gevecht aan met hun landsheer, de Spaanse koning. Die strijd begon in 1568 en duurde tot 1648. In die tachtig jaar stonden steden, families en vrienden geregeld lijnrecht tegenover elkaar. Soldaten van zowel Filips II als de opstandelingen trokken plunderend en verwoestend door stad en platteland. In 1588 riepen zeven opstandige gewesten zich uit tot een onafhankelijke Republiek; de Republiek der Zeven Nederlanden.
In1648 tekenden de strijdende partijen de vrede van Münster. Dat was ook het jaar dat de Republiek officieel werd erkend door Spanje.
Vrede betekent ook onafhankelijkheid. In 1810 en in 1940 moest Nederland nog twee keer haar onafhankelijkheid opgeven. De eerste keer aan de Fransen en de tweede keer aan de Duitsers. Beide keren kwam er een oorlog aan te pas om de vrijheid te herwinnen.
Als we het hebben over vrijheid, dan spreken we in onze huidige samenleving ook over de rechten van de mens en de zelfbeschikking van het individu. We leven in een democratie waarin rechten en plichten zijn vastgelegd in de grondwet. Dit levert individuele vrijheid op, maar soms botsen die met het collectief. Want wat gebeurt er als je je niet wilt houden aan de coronaregels op het moment dat het land in een lockdown zit. En hoe verhoudt het recht alles te mogen zeggen zich tot het verbod op haatzaaien of discriminatie? De discussies over tradities, humor, satire en spotprenten laten zien dat dit vraagstuk ingewikkeld is en soms tegenstrijdig kan zijn. Is jouw vrijheid hetzelfde als de vrijheid van een ander?
Nederlanders noemen zichzelf graag tolerant. Het begrip tolerantie voert terug tot de Republiek. Onder invloed van mensen als filosoof Erasmus en prins Willem van Oranje ontstond in de zestiende eeuw ruimte voor gewetensvrijheid. De Opstand tegen de overtuigingen van de Spaanse koning was ingegeven door het verlangen van de Nederlanders zich vrij te voelen hun eigen ideeën te vormen over godsdienst en over hoe ze wilden leven. De verdeeldheid tussen godsdiensten was groot en steeds weer laaiden wantrouwen en haat tussen verschillende groepen op. Men gunde elkaar het licht in de ogen niet. De oorlog was vaak ook een burgeroorlog. Over en weer werd gevochten en gemoord. En ook nadat de Republiek in 1588 was uitgeroepen, werden katholieken of remonstranten gediscrimineerd; ze waren tweederangsburger.
Verdraagzaamheid vraagt dat iedereen iets anders mag denken, doen of geloven. De gereformeerde elite vond tijdens de Tachtigjarige Oorlog een manier om andersdenkenden te verdragen, zonder ze voor vol aan te zien. Ze verboden katholieken deel te nemen aan de politiek of naar een eigen, publieke, kerk te gaan. Maar katholieke hoefden niet bang te zijn voor vervolging. Ook na de invoering van volledige godsdienstvrijheid in de negentiende eeuw was nog steeds sprake van wantrouwen tussen mensen uit verschillende godsdiensten. Mensen gaan altijd op zoek naar gelijkgestemden, maar de vraag is; wanneer kun je spreken van gelijkwaardigheid? Hoe zorg je voor een samenleving waar geen angst of onbegrip is voor geloof of cultuur, huidskleur, een handicap of een andere geaardheid?
In Nederland is vrijheid van meningsuiting een belangrijke waarde, die te pas en soms te onpas, wordt benoemd. Iedereen mag zich uitspreken over maatschappelijke of politieke zaken, en vanaf 18 jaar mag je stemmen. Dat was vroeger anders. Voor de Opstand in 1572 bestond Nederland uit zeventien provincies, verdeeld over het huidige Nederland, België en kleine delen van Duitsland en Frankrijk. Na de Opstand bleven in de Republiek, min of meer door toeval, zeven provincies over. Ze verenigden zich in een soort Statenbond waarin een kleine groep gereformeerde bestuurders alle beslissingen nam. Op het hoogste niveau had Holland als rijkste provincie de meeste macht, maar de andere provincies waren wel belangrijke coalitiepartners. Binnen de Statenbond was verscheidenheid de norm. Iedere provincie kon zijn eigen wetten en regels opstellen en binnen de provincie was ook iedere stad zelfstandig.
De eerste protesten over het gebrek aan representatie van andere groepen dan de gereformeerde bestuurders begonnen in de negentiende eeuw. Katholieken namen ook hun plek in de politiek en de maatschappij in. Vrouwen eisten hun recht op om politiek te bedrijven, te stemmen en te werken. Weliswaar kregen de vrouwen in 1919 stemrecht, pas in 1956 werden zij officieel handelingsbekwaam. Tot die tijd mochten vrouwen niet zelfstandig een bankrekening openen, of moest een getrouwde vrouw met een baan haar werk opgeven. Nog steeds hebben niet alle mensen evenveel kans om mee te doen. Het debat over institutioneel racisme, het slavernijverleden of kolonialisme is bijvoorbeeld pas net begonnen. Wat is er nodig om te komen tot een samenleving waarin iedereen zich gehoord en gerespecteerd voelt?
Nederlanders voelen zich met elkaar verbonden. Dat is niet altijd zo geweest. In de zestiende eeuw bestond het begrip Nederlander nog niet. Inwoners voelden zich verbonden met de mensen in hun dorp, stad of regio. Die verbondenheid kon ook leiden tot uitsluiting; er niet bij horen. De gezamenlijke strijd vanaf 1572 was goed voor het gevoel van verbondenheid, maar zorgde er ook voor dat sommige groepen juist werden buitengesloten. Als je afweek van de standaard burger – bijvoorbeeld als katholiek, remonstrant of bedelaar – hoorde je niet bij de gemeenschap. Ook nu is het gevoel van onderlinge saamhorigheid niet overal even sterk. Want, hoe kun je je verbonden voelen met mensen die je niet kent, die van buiten de gemeenschap komen? En hoe kun je tegenstellingen overbruggen tussen bijvoorbeeld de Randstad en steden aan de andere kant van het land, tussen stedelijk gebied en platteland of tussen sociale groepen?
Pas in de negentiende-eeuw ging men zich steeds meer Nederlander voelen; er was een eenheid van staat en taal. Nu gaat dat nog verder. Nederlandse sporters die goed presteren, de Nederlandse vertegenwoordiging op het Eurovisie Songfestival, en ook het Koninklijk Huis zorgen bij ons voor een gevoel van verbondenheid. De band tussen Nederland en de Oranjes komt voort uit een gedeelde geschiedenis, sinds de Tachtigjarige Oorlog toen Willem van Oranje als de Vader des Vaderlands de Opstand aanvoerde. Maar verbondenheid vraagt ook begrip voor verschillen. Een land is en blijft een levend organisme. Er komen nieuwe mensen, nieuwe culturen, andere geloven. Hoe passen migranten in het verhaal; van de Zuid-Nederlanders in de zestiende eeuw tot de arbeidsmigranten en vluchtelingen van nu? Op welke manier voelen zij zich met Nederland verbonden? Hoe kan je zorgen dat zij zich in Nederland thuis voelen?