Schrijver Remco Campert ziet zichzelf in de allereerste plaats als dichter, ook al is hij wellicht bekender van zijn columns, verhalen en publieke optredens. Daarin heeft hij een zorgvuldig beeld van zichzelf geschapen als een charmant zondagskind, dat bij iedereen geliefd is. Maar wie is hij echt?
‘Ik kan in bed blijven liggen en denken: ik sta nooit meer op,’ zegt Remco Campert (87), terwijl hij worstelt met het cellofaan van een vers pakje sigaretten, ‘maar dan sleep ik me moedig met enorme tegenzin naar de schrijfmachine, typ een paar woorden en dan ben ik overeind.’ Scène uit de documentaire Verloop van jaren: dichter bij Remco Campert, waarin regisseur John Albert Jansen een jaar lang het dagelijkse leven volgt van de met afnemende gezondheid kampende dichter/schrijver. In dat jaar treedt Campert nog een laatste maal op samen met het Benjamin Herman Kwartet, krijg hij de Prijs der Nederlandse Letteren uitgereikt in Brussel en belandt kort daarna in het ziekenhuis met een zware longontsteking die hem bijna fataal wordt. Maar het grootste deel van de film speelt in het grote huis aan de Amsterdamse Jan Luijkenstraat, waar Campert en zijn vrouw Deborah Wolf (78) al decennialang wonen. We zien hen het dagelijkse potje scrabble spelen (Wolf: ‘Ik sta 75 spellen voor.’ Campert: ‘Dat haal ik nooit meer in, zo lang leef ik niet.’), we zien de schrijver door zijn slaapkamer schuifelen, scheren, roken, zijn mintgroene sneakers aanwurmen, een column tikken met twee vingers op de schrijfmachine, theedrinken, naar de Tour de France kijken, aan de wijn en opnieuw scrabbelen. Intieme momenten tijdens zijn ziekenhuisverblijf en gesprekken met zijn vrouw, dochters en vrienden.
Jansen: ‘Om te proberen zo dichtbij mogelijk te komen, heb ik een jaar uitgetrokken om hem met de camera te volgen. Ik wilde het verhaal vertellen aan de hand van een paar van Remco’s gedichten, die hij zelf voorleest. Want in die gedichten kom je dichter bij hem dan in welk interview ook.’ Wat nog meer kansen biedt om er op huiselijke momenten bij te zijn, is de medewerking van Camperts stiefzoon Jeroen Wolf, die cameraman is. ‘Met mijn vaste cameraman heb ik geprobeerd de gedichten te verbeelden, Jeroen was er veel bij op intieme momenten, ’s ochtends bij het opstaan en scheren bijvoorbeeld en ook toen Campert in het ziekenhuis werd opgenomen. We raakten zo ingeburgerd dat dat na verloop van tijd wél had gekund, maar je gaat natuurlijk niet vragen of Remco pas wil opstaan als de cameraploeg gearriveerd is. Jeroen was veel vaker toch al aanwezig in dat huis.’ Zo kon een roerend beeld vastgelegd worden; het moment dat Campert, nog strammer en brozer na de ziekenhuisopname, voor het eerst weer iets gaat schrijven. De moeizame omtrekkende bewegingen rond de typemachine, de voelbare angst of het nog zal lukken, of het vermogen iets te maken niet geknakt is na het ziekenhuisverblijf.
Het is de rode draad door de documentaire: de ijzeren wil, noodzaak, obsessie zoals hij het zelf noemt, waarmee Campert elke dag schrijft. Zegt: ‘Schrijven is leven, als ik daarmee ophoud, ben ik er niet meer’,
Over weemoed, vergankelijkheid en de naderende dood en de poëzie als levenselixer. ‘Ik wil de dood voorblijven. Zolang ik schrijf, leef ik.’